De jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw waren niet alleen maar decennia van fascisme, oorlog, holocaust en waanzin. Diezelfde periode wordt namelijk ook regelmatig gekenschetst als the golden age of cinema. Jazeker, the golden age of cinema viel samen met the golden age of destruction. Noem je zoiets ironie? Of kent elke tijdsbenaming een wat meer lichtvoetige pendant? Is de geschiedenis nog het beste te omschrijven als een soort manicheïstische mengeling van licht en duisternis? Is…
Ahem. Ik draaf door. Terug naar the golden age of cinema.
We kunnen het ons bijna niet meer voorstellen, maar film was in die tijd een belangrijk medium. De TV was er nog niet, en krant en radio waren (toen al!) sleets en saai. Hoe anders dan film! Film was hip. Film was modern. Film inspireerde, zette de toon, gaf hoop. Jonge, snelle schrijvers als F. Scott Fitzgerald schreven boeken over de filmindustrie. Hollywood sloeg de maat. Film was het snel kloppende hart van de moderne beschaving. Dat uitte zich onder andere in de bezoekersaantallen van bioscopen. Mensen gingen letterlijk in drommen naar de cinema. In duistere filmzaaltjes ontstonden vriendschappen en bloeiden romances op. Hoeveel stelletjes hebben niet voor het eerst gezoend met het geluid van een ratelende filmprojector op de achtergrond?
En dan de sterren! Sterren waren in de jaren dertig en veertig nog echte sterren, en niet – zoals nu – twitterende zielenpieten die wel heel nadrukkelijk laten blijken dat ze ook maar gewone mensen zijn. De grote acteurs en actrices uit die tijd – Humphrey Bogart, Greta Garbo, Clark Gable en Bette Davis, etc. – hadden iets geheimzinnigs over zich. Ze waren afstandelijk, ongrijpbaar, mysterieus. Als etherische wezens fladderden ze rond in ons collectieve culturele bewustzijn.
De grote afstand die bestond tussen de sterren en het publiek werd angstvallig in stand gehouden door de studio’s. Want wat zou er overblijven van het magische aureool van sterren als hun intieme geheimen in de openbaarheid terecht zouden komen? De studio’s stelden daarom alles in het werk om hun acteurs en actrices af te schermen van de nieuwsgierige buitenwereld. Alle publiciteit werd zorgvuldig geregisseerd. De sterren zelf hadden hier weinig over in te brengen. Sowieso hadden sterren weinig in te brengen. Bijna alle grote acteurs en actrices (net als regisseurs en scenarioschrijvers) stonden namelijk onder contract bij een studio. Freelancen was geen optie. De filmstudio’s hadden daardoor veel meer macht dan nu. Zij bepaalden bijvoorbeeld in welke films de sterren moesten spelen. Typerend voor de manier waarop tegen acteurs werd aangekeken, is de opmerking van studiobaas Richard Rowland toen Charlie Chaplin in 1919 samen met een aantal andere collega’s een eigen studio oprichtte: “De krankzinnigen nemen het gesticht over.”
De constructie waarbij sterren min of meer het eigendom waren van studio’s, ook wel het “star system” genoemd, kwam uit de koker van Louis B. Mayer, een van de grondleggers van filmstudio Metro-Goldwyn-Mayer Inc. (MGM). (MGM was de studio die altijd elke film begon met een brullende leeuw.) Mayer – net als veel andere studiobazen – stond bekend als een keiharde despoot die met ijzeren hand zijn studio leidde. Samuel Goldwyn, de andere grondlegger van MGM, schijnt na zijn overlijden het volgende over hem gezegd te hebben: “De reden waarom zoveel mensen aanwezig waren bij zijn begrafenis is dat ze zeker wilden weten dat hij dood was.” Mayer was degene die actrice Judy Garland aanspoorde om ten faveure van haar carrière een kind te laten aborteren (wat ze ook daadwerkelijk gedaan heeft) en van de homoseksuele acteur Ramón Novarro eiste dat hij met een vrouw zou trouwen (wat hij weigerde – het was het einde van zijn carrière als filmster).
Helaas was the golden age of cinema maar van tijdelijke aard. In de jaren vijftig begon Hollywood zijn macht te verliezen. Dat had een aantal redenen. De televisie maakte zijn onstuitbare (en – volgens sommigen – stuitende) opmars. Bovendien wisten de grote filmstudio’s zich niet voldoende te vernieuwen. De film ging een marginaal bestaan leiden. Wat overbleef waren ontelbare stoffige filmblikken, wier inhoud grotendeels op DVD is blijven voortbestaan.
Gelukkig maar. Dat geeft mij de kans om nog eens te genieten van de frigide en heerlijk krankzinnige Mrs. Danvers uit Rebbeca of de megalomane Charles Foster Kane uit Citizen Kane. Ik kan ontelbaar vaak – en in Technicolor-kleuren – het tragische levensverhaal van Scarlett O’Hara (gespeeld door Vivian Leigh) in Gone with the wind aanschouwen. Zonder enige moeite kan ik weer Now, Voyager opzetten om te zien hoe Charlotte Vale (Bette Davis), begeleid door een contingent smachtende violen, uitroept: “Oh, Jerry, don’t let’s ask for the moon. We have the stars.”
Snif.
Natuurlijk zijn de films uit die periode niet allemaal even perfect. Verhaallijnen zijn vaak te melodramatisch, dialogen komen niet zelden houterig over en het tempo is af en toe slaapverwekkend saai. Ook de algehele braafheid staat me soms tegen. Van 1930 tot 1968 kende Hollywood namelijk de Motion Picture Production Code: een verzameling richtlijnen die voorschreven wat allemaal wel en niet in films weergegeven mocht worden. Zo was elke verwijzing naar seks, hoe onschuldig ook, taboe. Het was bijvoorbeeld verboden om een echtpaar te laten zien dat in hetzelfde bed sliep; de echtelijke slaapkamer mocht alleen in beeld gebracht worden als er twee aparte eenpersoonsbedden in stonden. Meer dan een kuise kus op de wang zat er in die tijd niet in.
Maar ondanks deze beperkingen verkies ik te allen tijde een oude zwart-witfilm uit de jaren dertig of veertig boven een of ander modern, zielloos CGI-spektakel met “deel 2”, “deel 3” of “deel 47” in de titel. Wat overigens niet wil zeggen dat er tegenwoordig geen goede films meer gemaakt worden. Dat soort reactionaire onzin zul je mij niet horen zeggen. De filmindustrie heeft de afgelopen jaren genoeg mooie titels afgeleverd: Das Leben der Anderen, There Will Be Blood, A Single Man – noem ze allemaal maar op. Maar op de een of andere manier is de filmsector niet meer de plek waar de interessante dingen gebeuren.
Nee, als je wilt genieten van hoogwaardig drama of amusement kun je tegenwoordig beter je heil zoeken bij de televisie. Amerikaanse zenders (met HBO voorop) hebben de afgelopen tijd de meest prachtige series de buis op geslingerd: Six Feet Under, Breaking Bad, Mad Men, The Wire, Dexter, True Blood, Generation Kill, etc. Series met complexe, gelaagde verhaallijnen, briljant acteerwerk en scherpe, intelligente dialogen. Kom daar nog ‘ns om in de bioscoop. Niet voor niets wordt het afgelopen decennium ook wel the golden age of television drama genoemd.
Vorige maand werd bekend dat MGM faillissement had aangevraagd. De filmstudio, ooit de grote trots van Louis B. Mayer, leidde de laatste jaren een kwakkelend bestaan en kan hopelijk op deze manier een doorstart maken. Eigenlijk een treurige bedoening. Het mag duidelijk zijn: The golden age of cinema is al heel lang voorbij.