Deze week overleed de Amerikaanse thrillerauteur Michael Crichton. Ik was een groot liefhebber van zijn werk. Zijn boeken waren briljant onderhoudend, intelligent en spannend als het kijken naar een koorddanser met Parkinson. God, ik heb zijn boeken bijna letterlijk verslonden. Ik moet Jurassic Park vroeger wel vijftien keer gelezen hebben. Een guilty pleasure waar ik me absoluut niet voor schaam. Wel moet ik erbij aantekenen dat hij sinds Airframe uit 1996 geen fatsoenlijk boek meer geschreven heeft. Hij had altijd een vrij filmische stijl van schrijven – snelle plotwendingen, weinig stilistische franje – maar zijn laatste boeken leken jammer genoeg wel heel erg veel op filmscripts (die ook nog eens slecht inelkaar staken).
Maar ik bewonder niet alleen zijn boeken. Crichton, naast schrijver ook filmmaker, heeft ook een van mijn meest favoriete avonturenfilms geregisseerd (en het boek geschreven waarop de film gebaseerd is): The First Great Robbery uit 1979. In deze film, die zich afspeelt in de negentiende eeuw, probeert meestercrimineel Edward Pierce (gespeeld door Sean Connery) een lading goud te stelen uit een rijdende stoomtrein.
Als je mij vraagt wat The First Great Robbery zo goed maakt, kan ik wel duizend dingen noemen. De majestueuze muziek van Jerry Goldsmith, een plot die zo waterdicht is dat je ermee kan diepzeeduiken, het geweldige camerawerk van Geoffrey Unsworth, de ongelooflijke actiescène van Connery die over een aantal wagons van een rijdende stoomtrein heen moet lopen (wat er aardig spectaculair uitziet, zo zonder CGI), etcetera. Maar bovenal is het een film zoals film bedoeld is. Het is ultiem vermaak. 110 minuten schaamteloos escapisme. Wat wil een mens nog meer?