Nietzsche schreef ooit ergens (sorry – ik ben te lui om op te zoeken waar precies) dat grote kunstenaars zich kenmerken door precies te weten hoe ze hun creatie – laat dat een boek, toneelstuk, gedicht, symfonie, film of SMS-bericht zijn – moeten afsluiten. Bij mindere goden zal het einde rusteloos en sudderend tot stand komen – als een vuurwerkshow waar het slotstuk bestaat uit het afsteken van vijf rotjes (waarvan er ook nog eens twee niet ontploffen). Nee, dan de grote kunstenaars! Bij hen wordt er afgesloten met een trotse knal. Moeiteloos weten ze een einde te vinden dat op een glorieuze manier recht doet aan het voorafgaande.
Als Nietzsche gelijkt heeft, is de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen (1828-1906) een grote kunstenaar. Kijk bijvoorbeeld naar het stuk waar hij in 1879 internationaal mee doorbrak: Een poppenhuis (of zoals de Noorse titel luidt: Et dukkehjem – wat meer klinkt als een goedkoop merk knäckebröd). Het verhaal is snel uit te leggen. Nora en haar man Torvald (met wie ze drie kinderen heeft) treffen de noodzakelijke voorbereidingen voor de kerstviering. Ondertussen komt Krogstad bij Nora op bezoek. Lang geleden heeft Nora in het geheim (en via fraude) geld van hem geleend om het leven van Torvald, die ziek was, te redden. Krogstad chanteert haar daarmee: als zij niet regelt dat hij zijn baan kan houden – hij staat namelijk op het punt ontslagen te worden door Torvald – dan maakt hij openbaar dat zij geld van hem heeft geleend. Torvald komt hier uiteindelijk achter en is zeer boos op Nora – haar roekeloze gedrag kan immers leiden tot een groot schandaal. Dan besluit Krogstad, tot grote vreugde van Torvald, om het geheim toch voor zich te houden. Kortom: eind goed, al goed. Maar dan!
Als Torvald na deze enerverende dag zijn bed in wil duiken, houdt Nora hem tegen: ze wil met hem praten (nooit een goed teken in een huwelijk, maar dat terzijde). Ze vertelt hem dat ze nog nooit een serieus gesprek gevoerd hebben. Nooit hebben ze iets belangwekkends met elkaar gedeeld. Ze constateert dat hij niet verliefd op haar was, maar het alleen een prettige gedachte vond om verliefd op haar te zijn. Dat hij haar verstikt heeft, waardoor ze nooit iets van haar leven heeft kunnen maken. Ze is als een pop in een poppenhuis. En daarom, vertelt ze Torvald koeltjes, gaat ze bij hem weg.
Torvald smeekt haar daarna om te blijven en doet een beroep op haar ‘heilige’ plicht: ‘Je bent allereerst echtgenote en moeder.’ Nora brengt daar tegenin: ‘Dat geloof ik niet meer. Ik geloof dat ik allereerst een individu ben, net zoveel als jij – tenminste, dat ga ik proberen te zijn.’ Torvald kan haar niet vermurwen om te blijven. Haar besluit staat vast: ze gaat weg en komt nooit meer terug. Hij mag zelfs geen brieven meer naar haar schrijven. Ze verlaat vervolgens het huis, terwijl Torvald eenzaam achter blijft. Fin.
Ongehoord in een tijd waarin toneelstukken in essentie moralistische melodrama’s waren, waar aan het eind de goeden beloond werden en de slechteriken gestraft. Wat we in Een poppenhuis zien is iets heel anders: de totale desintegratie van een huwelijk tussen twee mensen die beide goed noch slecht zijn. (Zelfs Torvald is ondanks al zijn gebreken een fatsoenlijk mens.) En beide worden ze gestraft aan het eind: Nora omdat ze door haar beslissing nooit meer haar kinderen kan zien, en Torvald raakt zijn geliefde vrouw kwijt. Ook bijzonder was dat Ibsen – die met zijn stuk de onderdrukking van de vrouw aan de kaak wou stellen, wat hem een soort feminist avant la lettre maakt – Nora neerzet als een slimme en zelfstandige denkende vrouw, en niet als een onderdanige hysterica, zoals in de negentiende eeuw gebruikelijk was.
Het is dus niet verrassend dat Een poppenhuis jarenlang zeer controversieel is geweest. Het stuk maakte zelfs zulke verhitte discussies los dat op uitnodigingen voor feestjes vermeld stond: Gelieve niet over Een poppenhuis van Ibsen te praten. En als je het stuk ziet of leest, zie je bijna voor je hoe de Victorianen geschokt van hun stoel vielen in het theater. Je hoort de dames gillen terwijl ze hun waaiers op de grond laten vallen, en je ruikt het zweet van heren die ontredderd voor zich uit zitten te staren en niet weten hoe ze moeten reageren.
Opmerkelijk is dat Ibsen zelf op een weerzinwekkende wijze (en tegen zijn wil, dat moet gezegd worden) zijn stuk verkracht heeft. Aangezien de Duitsers het originele einde niet zagen zitten, dwongen ze Ibsen een nieuw einde te schrijven. In deze Duitse versie wordt Nora door Torvald gedwongen om nog een keer naar de kinderen te kijken. Nora roept daarop uit: ‘Mutterlos! O, ich versündige mich gegen mich selbst, aber ich kann sie nicht verlassen.’ (Moederloos! O, ik zondig tegen mezelf, maar ik kan ze niet verlaten.) Dit min of meer happy end maakt het hele stuk zinloos. Het meest slappe einde sinds de Hollywood-remake van Het Gouden Ei – o, wacht, die was toen nog niet gemaakt natuurlijk… Maar mijn punt is duidelijk.
Overigens: een paar jaar geleden bezocht ik het huis van Ibsen in Oslo. Een paar dagen daarvoor hadden we in Stockholm de gerestaureerde woning van de Zweedse toneelschrijver – en Ibsens aartsrivaal – August Strindberg bezichtigd. Hoewel Strindbergs appartement voor die tijd zeer modern was – er was zelfs elektriciteit! -kwam het toch vooral over als een muf en donker hol. Een kleine woonkamer, kleine slaapkamer en geen keuken, want eten deed je in die tijd buiten de deur. We lazen in het foldertje van het museum dat in hetzelfde gebouw ook een bibliotheek aanwezig was met de boekencollectie van Strindberg. Deze ruimte kon op aanvraag bezichtigd worden. Dat deden we, en niet veel later liepen we onder begeleiding van een gids een smalle trap op. We betraden vervolgens een treurige kamer volgepropt met boeken (en krantenknipsels) die langzaam maar gestaag stof aan het verzamelen waren. De gids probeerde er nog wel wat van te maken door te vertellen hoe al dit moois behouden is gebleven, maar soms, heel soms, voegen woorden helemaal niets toe.
Nee, dan het huis van Ibsen in Oslo. Een monumentaal pand met ruime, lichte kamers – en veel groene muren. Het leek mij een hele aangename woonruimte, alhoewel niet iedereen daar zo over denkt. Toen de Amerikaanse literatuurcriticus Harold Bloom het huis aan aantal jaar geleden bezocht, vond hij het een grimmig en donker karakter hebben. Hij verliet het pand met het gevoel ‘…dat twee of drie dagen daarbinnen leven je een klinische depressie zou bezorgen.’ Blijkbaar projecteerde Bloom het karakter van Ibsen, die nogal somber kon zijn, op het huis.
Maar waar ik naar toe wil: in de studeerkamer van Ibsen (die helemaal in zijn originele staat behouden is gebleven – en ik bedoel hier de studeerkamer, niet Ibsen) hangt een gigantisch portret van Strindberg. Dit schilderij was door Strindberg – die zelf overigens een niet onverdienstelijk schilder was – afgekeurd omdat hij het nogal onflatterend vond. Ibsen hoorde dit en kocht het vervolgens van de schilder, waarna hij het een prominente plaats in zijn studeerkamer gaf. Waarom? Zoals Ibsen zelf zei: ‘Ik kan geen zin schrijven zonder dat die gek naar me staart met zijn waanzinnige ogen.’
Is dat geen geweldige afsluiting van dit veel te lange verhaal?