De oude dictator zat in zijn eentje aan de ontbijttafel. Hij had zich niet geschoren en zijn kamerjas hing half open. Het was vroeg. Heel vroeg. Normaal gesproken zou hij op dit tijdstip al druk in de weer zijn met het maken van wetten, het beperken van de persvrijheid en het manipuleren van verkiezingen. Maar dat was allemaal voorbij. “Voorgoed voorbij,” fluisterde hij zachtjes – alsof hij hoopte dat daardoor de pijn minder zou worden.
Was dit dan het beruchte zwarte gat?
Hij bedacht zich dat zijn vrouw heel anders op de hele situatie gereageerd had. Zij was in de wolken met zijn aftreden. Hij had haar in jaren niet zo vrolijk gezien. “Denk je eens in wat we nu allemaal kunnen doen,” had ze gezegd. “Romantische weekendjes in Parijs, een cruise naar Guadeloupe, dagtochtjes… Wil je wel geloven dat ik nog nooit de piramides heb bezocht? Het lijkt me enig om daar eens naar toe te gaan.”
Mismoedig had de oude dictator gezegd dat hij zich daar ook erg op verheugde. In werkelijkheid leek niets hem erger dan tijd door te brengen met zijn vrouw. Hij ging nog liever met twee biefstukken onder zijn oksels tussen de krokodillen van de Nijl zwemmen. God, wat haatte hij zijn vrouw. Alles aan haar wekte zijn walging op. Haar eindeloze en nietszeggende geklets, haar snorharen, haar belachelijke kleding, haar literaire smaak, haar geur… alles! Zij was de reden waarom hij niet wilde stoppen met zijn werk.
Waarom had hij niet wat meer ruggengraat? Waarom was hij zo’n slappe zak? Hij dacht aan zijn collega uit Libië, die zonder enige gewetenswroeging een hele harem aan Oekraïense verpleegsters om zich heen had verzameld. Waarom had hij dat niet gedaan?
Hij keek naar het onaangeroerde croissantje dat voor hem op tafel lag. In zijn ogen welden tranen op.
Maar vlak voordat de oude dictator zich in een afgrond van zelfmedelijden wilde storten, kreeg hij een idee. Opeens wist hij wat hem te doen stond. Waarom zou hij gaan stoppen met werken? Waarom zou hij zich moeten schikken in zijn lot? Hij had nog wat spaargeld op een Zwitserse bankrekening staan. Het was een klein bedrag – niet veel meer dan zeventig miljard dollar – maar wellicht was het genoeg om er een klein land mee te kopen.
Vastberaden knoopte hij zijn kamerjas dicht. Hij was meteen een stuk vrolijker.
Ja, hij ging een land kopen! En dan zou alles weer normaal worden. Hij zou weer meetellen in de wereld. Maar wat voor land moest hij kopen? Amerika? Nee, te duur. Japan? Nee, te ver weg. Toen herinnerde hij zich dat ze in België grote financiële problemen hadden. Bovendien was er in dat land niet eens een regering. Ja, België leek hem wel wat. Hij zou vanmiddag gelijk wat telefoontjes plegen. Misschien viel er wat te regelen.
Hij wist niet waarom, maar plotseling moest hij denken aan Aboe Simbel: een oude tempel die onder water dreigde te verdwijnen toen in de jaren zestig de Aswandam gebouwd werd. Vervolgens is het hele complex in stukken gezaagd en verplaatst naar een hoger gelegen lokatie. En nu lijkt het net of die trotse, fiere tempel daar altijd al heeft gestaan. Alsof het water nooit een bedreiging is geweest.
Heel even moest de oude dictator glimlachen.