Een van de twintig miljoen dingen waar ik me voor schaam is het feit dat ik zo snel afgeleid wordt als ik naar muziek luister. Het is me al vaak overkomen. Een orkest speelt de meest sublieme muziek en ik denk aan de boodschappen die ik de volgende dag moet doen. Een sopraan zingt bijna met tranen in haar ogen over haar ongelukkige liefdesleven en ik zit me af te vragen of het buiten nog regent.
Maar – en dat troost me een klein beetje – ik ben niet de enige die hier last van heeft. In zijn essay Not Listening to Music vertelt E.M. Forster – heeft er ooit een aardiger mens geademd? – hoe moeilijk hij het vindt om geconcentreerd naar muziek te luisteren. Ook hij wordt constant afgeleid. Door de kin van een sopraan, de achterkant van de stoelen of de lelijkheid van het publiek. Over dat laatste schrijft hij:
“A classical audience is surely the plainest collection of people anywhere assembled for any common purpose; contributing my quota, I have the right to point this out. Compare us with a gang of navvies [spoorwegarbeiders] or with an office staff, and you will be appalled. This, too, distracts me.”
Sommige dingen veranderen nooit.
Als Forster (die overigens door de componist Benjamin Britten getypeerd is als de meest muzikale schrijver die hij kende) wel met onverdeelde aandacht luistert, hoort hij twee soorten muziek. Of hij hoort ‘muziek die me ergens aan herinnert’ of ‘alleen muziek’. Muziek uit de eerste categorie is muziek die bepaalde beelden of gedachten bij hem weet op te roepen. Als hij bijvoorbeeld naar Debussy luistert, moet hij aan Monet denken (en vice versa). Forster constateert vervolgens dat dit gevaarlijk is: muziek die ons ergens aan herinnert, leidt per definitie af. Denken aan Monet verschilt niet heel erg veel van denken aan de kin van een sopraan. Daarom geeft hij de voorkeur aan ‘muziek alleen’: de muziek die onbesmet is met associaties.
Ik heb dan ook het vermoeden dat Forster zich enigszins geërgerd zou hebben aan het gebruik van muziek in reclames, TV-programma’s en films. Bijna dagelijks worden we via deze media geconfronteerd met nieuwe combinaties van muziek en beelden. En dat heeft eigenaardige gevolgen. Zo moet ik bijvoorbeeld altijd denken aan verongelukte meisjes als ik Het Bloemenduet uit Delibes’ opera Lakmé hoor (dankzij deze reclamespot). En als ik de aria Der Hölle Rache uit Die Zauberflöte hoor zie ik vrouwen voor me die een orgasme lijken te bereiken (dankzij deze reclamespot). En wie moet er dankzij Apocalypse Now niet denken aan legerhelicopters als Der Walkürenritt van Wagner afgespeeld wordt?
Dit fenomeen leidt er niet alleen maar toe dat we sommige muziek ongewild gaan associëren met bepaalde beelden; het kan er ook voor zorgen – en dat is misschien veel erger – dat we veelgebruikte muziek clichématig en afgezaagd gaan vinden. In een ander essay, The Raison d’Être of Criticism in the Arts, schrijft Forster dat we in dat geval nooit de schuld aan de muziek moeten geven. Als muziek clichématig en afgezaagd klinkt, ligt dat aan ons. Wij hebben in dat geval verzaakt om met een fris gehoor te luisteren: “…the objects themselves are eternally new, it is the recipient who may wither.” Muziek kan niet ouder worden en verpieteren. Net als Sint Cecilia, beschermheilige van de muzikanten, blijft zij een eeuwige maagd.