Soms denk ik wel eens dat ik honderd jaar te laat geboren ben. Eigenlijk zou ik het liefst aan het einde van de negentiende eeuw hebben geleefd. Voor mijn gevoel zag alles er toen beter uit (ik ben me er overigens van bewust dat ik het verleden waarschijnlijk romantiseer; ik was ongetwijfeld minder positief geweest als ik daadwerkelijk was geboren in 1881). Gebouwen waren statiger, de natuur was natuurlijker en mannen en vrouwen droegen keurige pakken en weelderige japonnen. Bovendien zijn alle aspecten die zo kenmerkend zijn voor onze eigen tijd – massacommunicatie, massa-industrie, massatoerisme; eigenlijk alles wat begint met “massa” – in de negentiende eeuw ontstaan. Het was mede daardoor een onvoorstelbaar levendige en hoopvolle periode van onze geschiedenis. En de negentiende-eeuwers waren serieus. Daarmee bedoel ik niet dat ze geen gevoel voor humor hadden (alhoewel hun grappen en grollen anno 2016 in het beste geval alleen een flauwe glimlach teweegbrengen). Nee, wat ik bedoel is dat zaken als kunst, politiek en wetenschap niet altijd opgediend hoefden te worden in hapklare en makkelijk verteerbare brokken – zoals in onze tijd.
Ik zal niet ontkennen dat het eveneens een enigszins hypocriete periode was. De negentiende-eeuwers waren ontzettend preuts maar tegelijkertijd draaiden prostituees overuren. Hooggestemde christelijke idealen beletten niet dat de inheemse bewoners van de koloniën afschuwelijk uitgebuit werden. Marita Mathijsen betiteld de negentiende eeuw daarom als “de gemaskerde eeuw” (waarbij ze aantekent dat latere generaties ook bijgedragen hebben aan de maskering door de negentiende eeuw ten onrechte af te schilderen als stijf en truttig). Ik zie dat trouwens niet per se als iets negatiefs. Het gemaskerde is per definitie interessanter en mysterieuzer dan de naakte, banale en ongemaskerde realiteit.
Misschien is mijn liefde voor de negentiende eeuw de reden dat ik zo van Amsterdam houd. Volgens mij bevat bijna geen andere stad zoveel kenmerkende architectuur uit die tijd (het is trouwens eeuwig zonde dat onder andere het Paleis voor Volksvlijt en het Panoramagebouw bij Artis zijn afgebroken). Als ik bijvoorbeeld door de Sarphatistraat fiets en mijn ogen een beetje dicht doe – niet té dicht, want het verkeer is de laatste honderd jaar wel radicaal veranderd – is soms het net alsof je je in de negentiende eeuw bevindt. Ik besef me uiteraard dat dit een vluchtige illusie is. Ik kan het ook grondiger aanpakken en ervoor kiezen om mijn gadgets op Marktplaats te zetten en in een negentiende-eeuws huis te gaan wonen met spullen uit die periode (zoals de excentrieke historica Sarah A. Chrisman). Ik ben echter te zeer gehecht aan mijn iPad, magnetron en koelkast. Dat niet dus. Maar ik kreeg onlangs een idee dat minder opoffering vereist en waardoor ik toch terug in de tijd kan reizen: ik ga dit jaar elke dag – voor zover aanwezig – de krant lezen/doorbladeren van 120 jaar geleden. Op die manier kan ik de negentiende-eeuwse wereld bezien vanuit het perspectief van een contemporaine krantenredactie. De titel die ik voor dit doel gekozen heb, is het Algemeen Handelsblad (in 1970 opgegaan met de Nieuwe Rotterdamse Courant in NRC Handelsblad): een liberale, Amsterdamse krant die een paar jaar geleden door de helden van de Koninklijke Bibliotheek in zijn geheel ingescand is. Het Handelsblad, dat ongeveer 6.000 abonnees had in 1896, had een landelijk verspreidingsgebied. Voor iemand uit Amsterdam kostte een kwartaalabonnement 6 gulden; lezers uit andere plaatsen betaalden 7 gulden. De krant bevatte onder andere buiten- en binnenlands nieuws, berichten over kunst en wetenschap, ingezonden stukken, beurskoersen, reclame en een dagelijks feuilleton. Alleen bij de reclameboodschappen stonden soms plaatjes, voor de rest bestond de krant alleen uit tekst.
Vandaag heb ik daarom het Algemeen Handelsblad van 1 januari 1896 gelezen. Deze editie begint als volgt:
Zou er ooit een jaar geweest zijn, dat bij zijn heengaan zulk een groot aantal onopgeloste vraagstukken achterliet als het jaar dat heden eindigt?
Scherper dan ooit staan in alle werelddeelen de rassen en volken en godsdiensten vijandig tegenover elkander!
En het “Vrede op aarde!” dat als de roep van den heraut de komst van het nieuwe jaar pleegt aan te kondigen, is thans, meer dan ooit, voor doovemans ooren gesproken.
Een passage die ook in een hedendaagse krant geplaatst zou kunnen worden. Daarna volgt een lange opsomming van alle problemen die op dat moment in de wereld speelden: spanningen in het Midden-Oosten, verslechterde verhoudingen in Europa en de opkomst van radicale bewegingen:
Even dreigend als deze internationale verwikkelingen staan aan het einde des jaars de sociale quaesties, die met ieder jaar een ernstiger aanzien krijgen. De maatschappelijke haat uit zich hier als anti-semietisme, daar als anarchisme, elders weder in anderen vorm. Maar overal grijnzen haat en afgunst.
Ook deze tekst zou met kleine aanpassingen in een moderne krant geplaatst kunnen worden. Datzelfde kan niet gezegd worden van de rubriek “Diefstalkroniek”. Hierin wordt een opsomming gegeven van alle spullen die de afgelopen dagen gestolen zijn in Amsterdam: o.a. een bus melk, een rijwiel, een naaimachine en een “flacon met gouden dop”.
Verder bevat de krant een heel verhaal van iemand die vindt dat de plaatselijke trammaatschappij een te ingewikkeld kaartjessysteem hanteert en een reisverslag van een schrijver die tijdens de kerstdagen helemaal naar Groningen afreist. Hij bewondert daar het in aanbouw zijnde treinstation (“Dat is nu eens een gebouw dat als station dienst moet doen en er ook op ’t eerste oog als zoodanig uitziet”) dat hij zelfs mooier vindt dan het Centraal Station van Amsterdam (“…het werk van een reus, van een geweldige Meester over ijzerstaven en steenklompen […] maar niet van een kind der negentiende eeuw”). Hij vindt het echter verschrikkelijk dat oude gebouwen in de stad vervangen worden door nieuwbouw:
Groningsche gemeentebesturen, dacht ik, moeten in deze eeuw zorgvuldig zijn gekozen uit afstammelingen van Vandalen. […] [W]anneer men zóó veel ziet gesloopt dat aan eene stad volstrekt alle eigenaardigheid is ontnomen, dan kan men de overtuiging niet van zich afzetten dat hier zeer veel schoonheidsgevoel heeft ontbroken. […] Groningen heeft op mij den indruk gemaakt van een mooie vrouw zonder hart.
De les van vandaag: ook in het verleden was het verleden beter dan het heden.