Alles gaat voorbij. Soms is dat jammer (als je bijvoorbeeld vakantie hebt) en soms is het ook wel weer een beetje fijn (als je bijvoorbeeld moet kijken naar Move Like Michael Jackson). Hoe je het ook wendt of keert, alles zal uiteindelijk een keer verwelken, verdorren en vergaan. Sic transit gloria mundi.
Ook de mensheid ontkomt niet aan deze universele wet. Ooit zullen de Hominidae weggevaagd worden van deze planeet. Daar helpt geen moedertjelief aan. En we hebben er niet eens per se de klimaatverandering voor nodig. Want als de stijgende zeespiegel ons niet de das omdoet, dan zorgt een meteoriet, virus of gammaflits er wel voor dat er een eind komt aan la comédie humaine.
Wat zal onze erfenis worden? Wat laten we achter? Anders gezegd: wat gebeurt er met het tafelzilver als de mensheid verdwenen is? Die vragen heeft paleontoloog en geoloog Jan Zalasiewicz proberen te beantwoorden in zijn boek The Earth After Us. Hierin beschrijft hij wat toekomstige paleontologen (al dan niet afkomstig van een andere planeet) over honderd miljoen jaar kunnen terugvinden van de menselijke beschaving. Het is een boek dat elke moderne Ozymandias zou moeten lezen.
Want veel blijft er niet van ons over.
Steden en dorpen die zich nu in hogergeleden gebieden bevinden (Zürich, San Francisco) zullen door erosie gereduceerd worden tot zand en gruis, dat via rivieren weg zal spoelen in de zee. Er zal letterlijk niets van deze steden overblijven. Menselijke constructies in lagergeleden gebieden – zoals Nederland – maken volgens Zalasiewicz een betere kans om bewaard te blijven.
Nederland is niets meer dan een grote berg modder en klei die langzaam in zee verdwijnt. Onhandig voor Rijkswaterstaat, maar goed voor de paleontologen van de toekomst. Nederland zal uiteindelijk op de zeebodem terechtkomen en vervolgens bedekt worden met sediment. Onze steden – of wat daar nog van over is – zullen op die manier min of meer geconserveerd worden in een flinterdunne aardlaag. Deze aardlaag zal wellicht op een later tijdstip weer omhoog gedrukt worden, waarna paleontologen er onderzoek naar kunnen doen.
Ze moeten dan wel flink gaan graven en puzzelen, want door de invloed van warmte, water, druk en – o, bloedige tiran – tijd, zullen onze gebouwen en artefacten het zwaar te verduren krijgen. Glas zal ondoorzichtig worden. Metalen zullen wegroesten en oplossen. Schilderijen, boeken en andere kwetsbare organische materialen zullen het ook niet lang volhouden. Beton blijft echter wel vrij goed herkenbaar. Net als baksteen en asfalt. Daardoor kunnen ze over honderd miljoen jaar met enige moeite de vormen van onze gebouwen reconstrueren.
Verder zullen hier en daar menselijke artefacten gefossiliseerd worden. Fossilisatie is zeldzaam, maar door enorme hoeveelheid spullen die we produceren, is de kans groot dat er flink wat kleding, plastic flesjes, houten onderzetters en iPods bewaard blijven als fossiel. En daarnaast zullen de paleontologen ook menselijke fossielen tegenkomen. Met een beetje hulp van stenen standbeelden (die een goede kans maken om bewaard te blijven), kunnen ze vervolgens achterhalen hoe mensen eruit hebben gezien. Zoals Zalasiewicz droog opmerkt: “Let us hope, though, for the sake of a proper grasp of human morphology, that the first statues to be unearthed are of the natural of socialist-realist school and not abstract, conceptual, or minimalist.”
Met wat slim interpretatiewerk kunnen de paleontologen van de toekomst ongetwijfeld nog meer over ons achterhalen: dat we in families leefden, op grote schaal fossiele brandstoffen verstookten, andere diersoorten rücksichtslos uitroeiden, aan landbouw deden, mobiel waren, ons geslachtelijk voortplantten, etcetera. Maar, concludeert Zalasiewicz, dit zijn allemaal zaken die weinig zeggen over de ‘essentie’ van het menselijk bestaan. De toekomstige paleontogen kunnen op basis van onze schamele overblijfselen nooit achterhalen wat datgene is dat ons menselijk maakt. Liefde, vriendschap, muziek, literatuur en religie fossiliseren nou eenmaal niet. Het zijn geheimen die we meenemen in ons graf.
Ach, uiteindelijk vind ik het wel een prettige gedachte dat alles om ons heen van voorbijgaande aard is. Het is hetzelfde gevoel dat de schrijver Christopher Isherwood kreeg als hij de krakkemikkige huisjes aan de Amerikaanse westkust bekeek:
“What was there, on this shore, a hundred years ago? Practically nothing. And which, of all these flimsy structures, will be standing a hundred years from now? Probably not a single one. Well, I like that thought. It is bracingly realistic. In such surroundings, it is easier to remember and accept the fact that you won’t be here, either.”