In het Handelsblad staat vandaag een stuk over “electrisch voortbewogen voertuigen”. Jazeker, in 1896 bestonden er al elektrische auto’s. Nou ja, auto’s… De beschreven voertuigen lijken meer op koetsjes:
Het electrische rijtuig met vier plaatsen en de landauer verschillen in uiterlijk weinig van de thans gebezigde, door paarden voortbewogen. De landauer bevat een batterij van 32 elementen en twee motoren, ieder van 1.2 Kilowatt, overeenkomende met een normaal vermogen van 3.6 paardenkrachten. Het rijtuig met vier plaatsen heeft een batterij van 25 elementen en twee motoren ieder van 0.9 Kilowatt gevende een totaal van 2.5 paardenkrachten. De capaciteit van de batterij is voldoende voor een doorgaand effect van 2.5 paardenkrachten gedurende 5 uren.
In tegenstelling tot voertuigen met gas- of petroleummotoren hebben elektrische rijtuigen geen last van “onaangename lucht, geraas van het mechanisme, ontsnapping van hitte en rook en niet het minste de verplichte aanwezigheid van brandstof”. Wel zijn elektrische rijtuigen zwaarder, duurder en hebben ze een lagere actieradius. Daarnaast heb je steeds volle “accumulatoren” nodig. Dat laatste kan op de volgende manier opgelost worden:
In steden met inrichtingen tot verschaffing van electrische energie, kan men aannemen dat zich depots van accumulatoren zullen vormen, geheel gereed om degene te vervangen die uitgewerkt hebben, zoodat belangrijk oponthoud op het midden van het af te leggen traject daardoor niet zal behoeven voor te komen.
Bij mijn weten zijn die depots er niet gekomen in Nederland. Opmerkelijk genoeg kondigde autofabrikant Tesla in 2013 aan dat ze van plan waren battery swap stations op te zetten: plekken waar je je lege accu kunt vervangen door een opgeladen exemplaar. Blijkbaar is dit idee al minstens 120 jaar oud…