Terug naar… 13 februari 1896

Ziekenhuizen hadden in het begin van negentiende eeuw geen goede naam. Het was een plek voor arme sloebers die te weinig geld hadden voor een dokter aan huis. Bovendien was de kwaliteit van zorg zo erbarmelijk dat patiënten meestal in een doodskist het ziekenhuis verlieten. In de loop van de negentiende eeuw veranderde dat. Door betere hygiënische omstandigheden en meer kennis over het bestrijden van ziekten ging het ziekenhuis langzaam lijken op de instelling zoals we die nu kennen. Toch was niet iedereen in 1896 even enthousiast over ziekenhuizen. Het Handelsblad bevat een verhaal over Kaatje, een vrouw “die leefde van aalmoezen” uit Utrecht. Het arme mensje werd “uitgeteerd van ellende en ontbering” op haar kamertje gevonden. Vervolgens werd ze in een ziekenhuis opgenomen.

“Daar zag ik haar hedenmiddag…. geheel onherkenbaar, zegt de correspondent. De dikke laag vuil, die anders haar gelaat en haar bedekte, was verdwenen; de lompen, die haar anders om het lijf hingen, hadden plaats gemaakt voor een net zindelijk pakje, en een helder witte muts dekte haar thans gekamde haren. En zij glimlachte zelfs, toen de dokter haar vriendelijk vroeg hoe zij het maakte. “O meneer, kostelijk, kostelijk! Wat heb ik lekker gegeten vanmiddag, en wat zijn die juffrouwen goed voor me!”

“Nadat de dokter nog met een paar andere vrouwtjes, die met haar aan de tafel zaten, gesproken had, vroeg Kaatje hem eensklaps: “maar, meneer, mag ik er nu asjeblieft een Maandag weer uit?” En de geneesheer antwoordde vriendelijk: “ja, ja, een Maandag hoor als je weer heelemaal beter bent!”

“Daarop hield hij zich met andere patiënten bezig en ik, verbaasd dat die vrouw uit deze nette, zindelijke omgeving naar haar eenzaam en ellendig thuis terug verlangde, vroeg haar, waarom zij weer zoo graag weg wilde, en kreeg fluisterend ten antwoord: “och meneer, een mensch is toch graag zijn eigen baas, niewaar, en, ziet u…. ik moest hier eens komen te sterven, dat zou ik niet graag willen; mijn vader en mijn moeder zijn ook op haar eigen bed gestorven, al is het dan ook een beetje minder….”

In Madrid is een meteoriet (of aëroliet) neergestort:

“Maandagmorgen om 6.30 werd een sterk licht waargenomen, komende uit een kleine wolk die zich van het zuidwesten naar het noordoosten bewoog. Anderhalve minuut later werd een vreeselijke slag, gevolgd door verscheiden andere minder hevige, gehoord en deed den grond en de gebouwen dreunen. Een roodgetinte wolk was langen tijd zichtbaar in het oosten. […] Te oordeelen naar den tijd die verliep voordat de slag werd gehoord, moet de aëroliet op grooten afstand van de aarde zijn gebarsten.”

De lucht was helder en de zon scheen op het oogenblik der ontploffing. Deze veroorzaakte een algemeene paniek in de stad en vooral op de markt; vele personen vielen flauw, en het bijgeloovige volk dacht aan een wraak des Hemels.

In een tabaksfabriek dacht men aan een aardbeving, en al de werklieden stormden tegelijk de trap af, die onder hun gewicht bezweek; zeventien hunner bekwamen ernstige wonden. […] E[e]n jonge man sprong van schrik uit een raam van de eerste verdieping en werd met gebroken ledematen opgenomen. […]

In verschillende huizen scheurden de muren door de geweldige dreuning en één huis stortte geheel in. In het gebouw der Amerikaansche ambassade viel een muur in en werden verscheiden ramen verbrijzeld. […]

Te Castellana zat een heer de Imparcial te lezen, toen een stukje van de aëroliet op het blad viel en er een gat in brandde.

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF