Het Handelsblad van vandaag bevat de volgende curieuze advertentie:
Een ware schat voor allen, die door jeugdige verkeerdheden lijden, is het beroemde werk Dr. RETAU’s Zelfbewaring, Hollandsche uitgave, met 27 afb. Prijs 2 Gulden. Ieder, die aan de gevolgen van zulk kwaad lijdt, moet het lezen. Duizenden hebben hun herstel er aan te danken. Te verkrijgen bij het Verlags-Magazin te Leipzig, Neumarkt No. 34, franco tegen inzending van het bedrag (ook in postzegels) en in elken Boekhandel in Holland.
Het is duidelijk dat met de “jeugdige verkeerdheden” onanie (masturbatie) bedoeld wordt. Ik weet jammer genoeg niet in hoeverre Dr. Retau’s Zelfbewaring aftrek vond (ha!) bij het Nederlandse lezerspubliek, maar ik heb wel de strekking van het boek kunnen achterhalen. Een aflevering van het Maandblad tegen de kwakzalverij uit 1896 bevat namelijk een fragment uit een boek waarin een Duitse arts het ideeëngoed van Dr. Retau probeert te bestrijden. Hieruit wordt ook duidelijk wat er zoal beweerd wordt in Zelfbewaring. Volgens de Duitse arts ziet Retau masturbatie als de oorzaak van een groot aantal aandoeningen: “Haemorrhoïden en tering, jicht, rheumatiek, beroerte, waanzin, ruggemergtering, bijziendheid, maagkramp, kanker, ja wat niet al, worden op rekening van onanie gesteld.” Verder suggereert de arts dat Retau vooral uit is op financieel gewin. Lezers van Zelfbewaring worden namelijk opgeroepen om een geldbedrag naar Retau op te sturen. In ruil ontvangt hij “van den geneesheer, volkomen naar waarheid, juiste inlichtingen omtrent den waren omvang en het ware karakter van zijn lijden, waardoor dan alle onnoodige vrees terstond wordt weggenomen.” De Duitse arts denkt dat niet deze “inlichtingen” zullen helpen (hoogstens zullen ze een tijdelijk placebo-effect tot gevolg hebben) en vindt de opvattingen van Retau absurd: “Het is schier niet te gelooven, dat iemand in 1896 nog zoo iets in een boek durft te beweren.” Daarnaast maakt Retau jongeren onnodig bang. Dit kan tragische consequenties hebben, weet de arts uit eigen ervaring:
Ik had een neef, hij was mijn lieveling, mijn oogappel, alle jaren dat hij in mijn huis werd opgevoed. Een bloeiende jongeling, zeer begaafd, die groote verwachtingen opwekte en vol moed was. Plotseling werd alles anders; van een tweedaagsche reis terugkeerend, vond ik den anders zoo flinken vroolijken jongen stil, in zich zelf gekeerd en angstig; zijn blik was weifelend, zijn houding slap, het oog bedroefd. Weinige dagen later vond ik hem dood op zijn kamer; een pistool lag naast hem en daarnaast een brief. En de inhoud: de geschiedenis van duizenden jongelieden. Lang had hij zich aan onanie schuldig gemaakt, zonder hare gevolgen te kennen of aan zijn lichaam te bespeuren; toen had hij Retau’s zelfbewaring in handen gekregen; een bliksemstraal had zijn jong leven getroffen, een donderslag zijn geheel doen en denken, zijn anders zoo helder en scherp verstand uitgedoofd en slechts één gedachte nog zijn ziel vervuld: “Al mijne verwachtingen de bodem ingeslagen, het vertrouwen van hem, die mij lief had, geschonden, slechts tering, waanzin en dood is mijn toekomst!”
Daarnaast bevat de krant een artikel waarin alvast vooruitgeblikt wordt op de eerste moderne Olympische Spelen. Deze gaan over een paar weken plaatsvinden in Athene. Ik vraag me af – gezien de erotische ondertoon van het stuk – of de auteur in staat was om zichzelf enigszins te bewaren tijdens het schrijven:
Vier dagen achtereen zullen daar renners en discus-werpers en ruiters en gymnasten strijden om den krans van wilde olijven.
De bloem van goud op zilveren steel uit de koningsgraven van Mycenae zou ik bovendien den overwinnaar in het renpark willen toekennen…. want Oud Griekenland herleeft!
Weer zal den Grieken bekoren de rythmus van de slanke renners, die met het dicht gekrulde hoofdhaar en de ivoren schouders voorover gebogen, glad voorwaarts spoeden naar den eindpaal. Van licht zullen flitsen de snelle hielen, die telkens de zonneschijn vangen, als ze cirkelboog na cirkelboog voleinden.
En al die renners, al die discuswerpers, zijn jonge gymnasten, amateurs, geen beroepsathleten! Niet de grove barbaarsche gespierdheid van den sterken man uit de kermistent, met wanstaltige, dikke riggels van spieren op armen, die ijzeren poken tot aanbeeld strekken, maar de gladde, fijne, elegante gespierdheid van slanke jonge athleten in den bloesem hunner jeugd, harmonisch ontwikkeld, en niet onteerd door het wijkend smalle voorhoofd van den kogelronden kop van prijsvechters, maar met intellect in het oog en eenvoud en goedheid in het frissche enthousiaste gelaat.