Terug naar… 26 maart 1896

In de krant een uitvoerig stuk over trans-atlantische stoomschepen. De schrijver begint met de observatie dat het moderne leven ontzettend ingewikkeld is. Hij beseft…

dat juist in de laatste helft van onze eeuw, alles zoo groot en te gelijkertijd zoo mechanisch geworden is, zoodat men met recht van het mechanisme van het moderne leven kan spreken, waar vroeger van bewerktuigd zijn van het leven der maatschappij nauwelijks sprake kon zijn. Of onze maatschappij daarom beter is, of grooter? Wij zouden het niet durven beweren.

Door alle technische ontwikkelingen is het heel normaal dat wij…

even op een middag, een visite kunnen gaan maken te Haarlem en nog weer op tijd op onze sociëteit zitten; dat wij iederen dag onze courant thuis ontvangen en een brief maar in een bus behoeven te gooien om hem, waar ook, bezorgd te krijgen

Met bijna datzelfde gemak kunnen we tegenwoordig afreizen naar Amerika. Volgens een vaste dienstregeling (dat was vroeger wel anders!) vertrekken er met grote regelmaat oceaanstomers naar de nieuwe wereld. Deze schepen zijn behoorlijk gerieflijk (ook dat was vroeger anders). Aan boord bevinden zich

kellners, koks, huisknechts, schoonmaaksters of schoonmakers enz. in massa, allen menschen, die eenvoudig werken om het verblijf op zee voor den passagier zooveel mogelijk te laten gelijken op het leven aan den wal, die hun werk precies doen, als zij het aan land, in een hotel bijv. doen zouden en die dus geen zeelieden kunnen heeten.

Zo’n reis naar New York duurt – als je de Nederlandsch-Amerikaansche lijn neemt – elf of twaalf dagen. Vind je dat niet snel genoeg? Dan kun je beter een schip nemen van de Cunard-rederij. (De schrijver vermeldt dit niet, maar met bijvoorbeeld de R.M.S. Lucania van Cunard ben je in minder dan zes dagen in New York.) Al die snelle, luxe schepen kosten handenvol geld. Het vervoeren van passagiers is daardoor zelden winstgevend. Veel rederijen worden daarom met subsidies overeind gehouden. Voor regeringen zijn de oceaanstomers namelijk een prestigekwestie, legt de schrijver uit. In de laatste alinea denkt hij met weemoed terug aan de goede oude tijd van kleine scheepjes en ruwe zeebonken. Hij verzucht:

Het moderne leven in het groot heeft werkelijk […] wat van een mechanisme gekregen en de menschen zijn als kleine stukjes van een rad, als een moleculetje ijzer, dat met het rad “stoomvaart” […] beweegt. En dat is nu juist niet het mooiste van het moderne leven.

De stoomschepen die 120 jaar geleden over de zeeën voerden zijn allang gesloopt of naar musea gebracht. Het vervreemdende gevoel dat de schrijver bekruipt als hij het moderne leven beschouwt, is echter net zo actueel als in 1896. De radertjes zijn immers alleen maar kleiner geworden…

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF