In Groningen heeft een groepje Christenen kermisklanten proberen te lokken naar een stichtelijke bijeenkomst in het “onthouderskoffiehuis”. Niet zonder succes, want er kwamen meer dan 300 “orgeldraaiers, hardloopers, liedjeszangers, muzikanten, kunstenmakers, enz. enz.” opdagen. Op de uitnodiging was aangegeven dat er voor “ververschingen” gezorgd zou worden (waarschijnlijk de reden voor de grote opkomst). Deze werden “met gulle hand rondgedeeld. — emmers vol chocola en bergen van […] koek en krentebroodjes.” Daarnaast werden er godsdienstige liederen gezongen en moesten de genodigden luisteren naar sprekers die vertelden “over den Verloren Zoon, over den drankduivel en over hun eigen bekeering.” Er werd echter slecht geluisterd:
Het was vaak komisch wat je er zag en hoorde. Een schele ha[r]dlooper, uitgedost in een lange jas met glinsterende knoopen, zat tegen een der sprekers rare gezichten te trekken; een ander, van beroep harmonikaspeler, wou absoluut een deuntje muziek op z’n vingers ten beste geven, en toen het naar ‘t eind liep, verzekerde de spulleman van “Hydrea, het geheim der Najaden”, die op een stoel geklommen was, heel bombastisch en met breede kermisgebaren, dat “wij, kermisreizigers, elken dag in de natuur de majesteit zoeken en nuttig werkzaam trachten te zijn, in de maatschappij”. Hij bedankte tevens de dames en heeren namens allen zeer voor de groote eer, hun aangedaan! — Een orgeldraaier, van Groningen afkomstig en trotsch op z’n vaderstad, wreef een Amsterdamschen kunstenmaker onder den neus dat men hun te Amsterdam zoo’n eer niet aandeed!
Er waren maar enkelen die interesse toonden toen leden van de organisatie aan elke genodigde de volgende vraag stelden: “Moet je nu niet tot Jezus komen?” De meerderheid zat blijkbaar niet te wachten op een bekering. De krant geeft een aantal reacties weer van deze groep:
Maar ik ving ook al weer een antwoord op als: “Nou, dat moet mijn kameraad maar weten, we benne altijd bijmalkaar, ziet u, hij loopt met ‘t orgel en ik met den aap, — als hij nog blijft, dan blijf ik ook.” — En de schele hardlooper wou komen, als er wat aan te verdienen viel, want in ‘t hardloopen was ook al “veul te veul konkerensje tegenswoordig.”