Jaap Eden is niet alleen een voortreffelijk schaatser, maar ook een geweldige wielrenner. In het Velodrome in Parijs heeft de Nederlandse sportheld tegen de Fransman Jacquelin gereden. De wedstrijd bestond uit drie matches. De eerste match werd gewonnen door Eden en de tweede match door Jacquelin. De derde match was dus beslissend. Een aanwezige lezer van het Handelsblad doet verslag:
“Onze Jaap” kwam weder het eerste op de baan. Het schot valt, beiden gaan af. Jaap heeft de leiding. Jacquelin tracht hem telkens voor te zijn, doch Jaap blijft voor. Ik wil eerlijk bekennen dat ik mij zenuwachtig gevoelde, temeer daar Jacquelin van alle kanten aangevuurd werd. Ik kon dan ook niet nalaten aan Jaap toe te roepen “houd moed, denk aan Holland”. Hij hoorde het, keek om en glimlachte net of hij zeggen wilde: “Maak je niet ongerust”.
De laatste ronde! Alles klimt op de stoelen en buigt zich voorover, om niets te laten ontgaan. In de laatste bocht begint Jaap te spurten. Jacquelin evenzoo. De laatste doet alle moeite Jaap voor te komen[.] Beiden spurten kolossaal. Eindelijk! Jaap heeft gewonnen en ik schreeuwde het uit van plezier.
De Franschen waren niet bijster er mede ingenomen dat Jaap Eden gewonnen had, ofschoon men hem met bravo’s begroette, toen hij na afloop de baan rondreed. Jammer dat ons volkslied niet gespeeld werd.
De prijs die “onze Jaap” aan de deze wedstrijd overhield was de Brassard: “een sjerp, die elke dag 20 [francs] geeft aan den houder, die verplicht is hem te verdedigen tegen ieder die hem uitdaagt en 400 [francs] heeft gedeponeerd”.
Terug naar Moskou. De correspondent van het Handelsblad heeft daar met een “advokaat en litterator” gepraat. Deze Rus vertelde de correspondent dat hij hoopte dat “de kroning ons wat meer vrijheid zal brengen”. Net als vele anderen heeft deze man de hoop dat de nieuwe tsaar vrijzinniger zal zijn dan de vorige…
Hij legde mij verder uit, hoe in Rusland de Regeering altijd kortzichtig en eenzijdig is geweest ten opzichte van de volksontwikkeling. Er is in Rusland ontzaglijk veel gedaan op onderwijsgebied en men komt dan ook in de straten van Moskou, onder al de schooiers die er rondloopen, niemand tegen die niet ten minste een beetje kan lezen. Voor deze zijde der ontwikkeling is dus zeer goed gezorgd, maar toen heeft men niet begrepen dat deze kant een noodzakelijk complement had: de geestesuiting. Men heeft het volk allerlei kennis toegevoerd, maar men heeft niet veroorloofd, dat het er iets mede deed. Men heeft koren gezaaid, maar niet gewild dat het opschoot.
Ik kon niet anders dan ten volle beamen wat mijn cicerone zei en gaf als mijn bescheiden meening te kennen, dat overal, waar aan de uiting van het woord veel vrijheid wordt gelaten, zooals in Nederland en in Engeland, zulks een veiligheidsklep blijkt tegen de uitbarstingen door daden.
Een mooi pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting! De Rus liet vervolgens blijken dat hij een nihilist is (de nihilisten – niet te verwarren met communisten – wilden door middel van geweld een revolutie bewerkstelligen):
“Ja” antwoordde hij “maar toch helpt ook de daad niets zoo lang het volk niet door en door goed ontwikkeld is. Wij hebben het eerst geprobeerd met bommen […] maar we hebben ingezien dat het niets helpt zoo lang het volk nog zoo onbruikbaar is. We staan nog buiten het volk; we moeten het tot ons opheffen door het steeds meer te ontwikkelen en daarop richten we tegenwoordig dan ook al ons streven. Maar we zijn nog heel weinig in aantal….”
De correspondent is jammer genoeg niet geneigd om vaker met deze revolutionair af te spreken: “Het zou wel interessant zijn als ik mij eens wat meer met hem kon inlaten maar dat komt mij toch minder wijs voor.”