De krant van vandaag bevat een bericht over een “heks”. Een halfjarig kind van een Utrechts arbeidersechtpaar, wonende in “een slop, dat uitkomt in de Gasthuissteeg”, werd plotseling erg ziek. De ouders waren radeloos en wisten niet wat ze moesten doen. Toen schoot een buurvrouw hen te hulp: volgens haar was het kind behekst.
‘t Kwam er nu maar op aan om te weten wie de tooverheks was. Maar dat zou dezelfde slimme buurvrouw wel uitvinden. Op haar verzoek liet men haar alleen, ze sneed het zeegrassen matrasje van het kleine kind open en vond daarin — o, schrik — het model van een kip, een staart en zwarte rozen, allemaal kenteekenen die duidelijk wezen op de minder gewenschte tegenwoordigheid van den Vorst der Duisternis. Nu wist de buurvrouw meteen ook, wie dien gast had binnengeloodst. Het was een gewezen buurvrouw, een knap oudje, dat met haar man een handel in bloemen dreef en van wie men zich herinnerde dat ze naast een gezin had gewoond, dat bijna geheel was uitgestorven. Het geen kwaad denkende oudje werd op listige wijze bij den zieken zuigeling gebracht. Toen vertelde men haar dat zij de tooverkol was, die het kind had behekst, en dat ze het kind weer moest zegenen, of ‘t zou niet best met haar afloopen. De buurvrouwen dreigden in koor mee en het onthutste vrouwtje bezweek voor de overmacht. Driemaal sprak ze tot het kind: God zegen je! Niet zonder moeite liet men haar toen gaan.
Het kind stierf denzelfden avond en is gisteren begraven.
Desalniettemin hebben kinderen in 1896 meer te vrezen van hun ouders dan van heksen. Kinderen kunnen namelijk niet weggehaald worden bij slechte ouders. In het volgende artikel wordt beschreven wat daar de gevolgen van kunnen zijn:
Een verwaarloosd, haveloos kind werd op Talitha Kumi [een opvoedingsgesticht voor verwaarloosde meisjes dat gevestigd was in Zetten] opgenomen. Zij is de dochter van een bekend dronkaard. Zij was elf jaar oud en had nooit iets geleerd; door weer en wind werd zij uitgezonden om te bedelen. De man had in een oogenblik, dat er een beter gevoel opkwam in zijn hart, er in toegestemd, dat zijn dochtertje een goede opvoeding zou krijgen, zonder dat hem dit iets kostte, want anderen betaalden voor het kind.
Toen het meisje een weinig thuis geraakte en wat begon te leeren, haalde de vader haar terug.
Hij kon niet buiten haar, want sedert zij weg was, kon hij niet meer naar den kroeg gaan. Zij bedelde zijne jenevercenten bijeen.
De man kwam er rond voor uit. Hij kon haar desnoods met de politie laten weghalen.
Er is geen wet in ons land, die dit kind beschermt.
Men liet haar gaan omdat men moest. Zij is er nu nog slechter aan toe dan vroeger, omdat zij het een tijd lang beter heeft gehad. Nu zwerft zij rond, haveloos en verwaarloosd, bedelende voor haar vader de jenevercenten en blootgesteld aan zijn mishandelingen.