In Istanboel is de pleuris uitgebroken. Enkele tientallen Armeense Christenen (afgebeeld op foto) hebben een gebouw van de Ottomaanse Bank bezet. Ze willen hiermee aandacht vragen voor de vervolging van Armeniërs in het Ottomaanse Rijk. Hun actie heeft tot gevolg dat elders in de stad wraaklustige Turkse inwoners de jacht openen op Armeense burgers. Het is een waar bloedbad. Een Nederlander ter plaatse geeft een ooggetuigenverslag:
Ik wil niet overdrijven; ik heb leeren schatten wat Turken, Grieken en Armeniërs waard zijn, en ik geef verreweg de voorkeur aan de eersten. Maar zachtmoedig gewoonlijk, zijn deze lieden bloeddronken indien zij opgewonden zijn, en nu waren zij ‘t. […] Een en ander was voldoende voor het Turksche gepeupel om nu tegen de Armeniërs op te trekken, waarvan er in het kwartier Sanan Dimitri een paar honderdduizend wonen, die hoofdzakelijk hun brood verdienen als lastdragers. Reeds waren vele dooden gevallen: Armeniërs waren doodgeslagen, letterlijk doodgeslàgen, soldaten en politieagenten waren aan de andere zijde gedood. Niemand weet hoeveel: de getallen worden schrikkelijk overdreven; maar nooit zal ik de tooneelen van verschrikking vergeten, die ik hedenmorgen heb gezien, toen onder mijn oogen drie of vier weerlooze mannen werden doodgeranseld of met lange, puntige messen werden doodgestoken. Ik kan u dat niet beschrijven en wil het ook niet. Ik heb er niet te veel van willen en kunnen zien; maar herhaaldelijk zag ik de lijken aan de voeten voorbij slepen.
[…]
In Pera en overal verder hadden intusschen vreemde dingen plaats. Benden Turken met stokken gewapend huisden in verschillende straten en profiteerden van de gelegenheid om Armeniërs die hun winkels sloten of knechts etc. eenvoudig dood te knuppelen.
Nederlanders in Istanboel lopen overigens geen gevaar. De Nederlandse vice-consul, J. Barendrecht, “nam terstond alle hem ten dienste staande maatregelen om zoo noodig den landgenooten, die zich aan het gezantschapshotel vervoegden, bescherming te kunnen verleenen.” Inmiddels zijn de Armeniërs die de bank bezet hielden, gevlucht naar een Engels schip. De Turken hebben dit toegestaan omdat de Armeniërs dreigden om anders de bank op te blazen.
Het contrast met Nederland is groot. Gisteren was het namelijk Koninginnedag (31 augustus is de geboortedag van Wilhelmina; hoewel ze pas over twee jaar wordt ingehuldigd, wordt ze toch al koningin genoemd). De krant bevat een ietwat jingoistisch verslag van de feestelijkheden:
Vroolijk beieren de klokken van alle torens het vaderlandsch lied, vroolijk wappert rood-wit-en-blauw met den oranjewimpel uit vele openbare gebouwen en particuliere woningen; duizenden en nog eens duizenden dragen oranje, en een heerlijk vriendelijk zonnetje heeft hedenmorgen plaats gemaakt voor de grauwe wolken, voor wind en regen. Versterkt is men weer in het oude Oranjegeloof, dat op dergelijke feestdagen als heden onwrikbaar op mooi weer vertrouwd wordt.
Koninginnedag is langzamerhand een nationale feestdag geworden, en de hoofdstad heeft in deze een goed voorbeeld gegeven. Niet alleen dat er, gelijk overal elders, volks- en kinderfeesten georganiseerd worden, maar de schoolautoriteiten hebben 31 Augustus voor de scholieren tot een vacantiedag gemaakt, de Beurs is gesloten en vele winkeliers, die aan de spits van den winkelstand staan, hebben hunne magazijnen gesloten.
Overal klinkt het Wilhelmus, overal het Wien Neerlandsch bloed, overal het Oranje Boven! Het is feestdag. De Koningin verjaart!
De winkeliers proberen een slaatje te slaan uit de oranjegekte. Een ganzenkoopman heeft “oranje-gekleurde ganzen in een vitrine voor het raam laten loopen” en in een sigarenboer waren putters (een soort vink) te zien met rood-wit-blauwe veren. Verder vond er op de Ceintuurbaan een militaire parade plaats en werden kinderen in het Paleis voor Volksvlijt volgestopt met “bier, chocolade of limonade en krentenbrood” en getrakteerd op geschenken: “Voor elk kind was er wat: een portret der Koningin in een fraaie lijst, vlaggen, trompetten, kegelspelen, prentenboeken, te veel om op te noemen.” In de Jordaan stonden versierde orgels op straat en werd er gedanst. En “[v]an de schepen in de dokken, in het IJ, op den Amstel en langs de Handelskade wapperde de driekleur.” Op het terrein achter het Rijksmuseum (wat we in 2016 het Museumplein noemen) vond een kermis plaats:
een echte kermis, waaraan niets ontbrak, een kermis, bezocht door duizenden kinderen onder geleide van vaders en moeders, ooms en tantes, zusters en broers, een kermis met fruitkarren en oliekoekenkramen […], krachtmeters en tombola’s, onderscheidene inrichtingen, welke ruimschoots de gelegenheid gaven om vanwege de complicatie der draaiende bewegingen, volgende op het genot van vette, warme poffers, onpasselijk te worden.