Het theaterseizoen is weer begonnen en dat betekent dat Giovanni (een pseudoniem, vermoed ik), de theaterrecensent van het Handelsblad, weer aan de slag moet. Hij heeft er weinig zin in. De toneelwereld van 1896 is namelijk verre van vernieuwend:
Niet de minste nieuwsgierigheid naar wat het nieuwe seizoen brengen zal, eenvoudig omdat wij weten dat het, vooreerst ten minste, niets nieuws brengen kan. De gebeurtenissen worden door hare schaduwen voorafgegaan; als er werkelijk iets gebeuren moest in den komenden winter, zouden we het al wel geweten of gevoeld hebben.
En als ik niettegenstaande die bijna-zekerheid dat alles dit jaar wel weer bij het oude zal blijven, en niet bij het goede oude, maar meest bij het oude dat nieuw wil zijn en dus dubbel oud is, als ik toch weer begin mijn wekelijksche kroniekjes de wereld in te sturen, dan behoeft daarom niemand mij te beklagen en te zeggen dat dit een ongelukkig, onwaardig werkje is. Wat er gebeurt, al beduidt het maar heel weinig, moet verteld worden
Daarna filosofeert hij over het theater van de toekomst:
Als er een nieuwe tooneelkunst komen moet, dan zal die natuurlijk niet in eens volwassen geboren worden: dat zou een van de wonderen zijn, die de wereld daarom uit zijn, omdat zij er nooit in zijn geweest. Wie weet welke levenskiem er steekt in wat ons op het oogenblik pierdood lijkt? In ieder geval, aan het beste van tegenwoordig – het minst slechte, als men liever wil – zal het goede van de toekomst op de een of andere manier verbonden zijn: dat zal zijn nakomeling zijn in rechte lijn of met een min of meer regelmatig zijsprongetje. En als zoodanig zullen we het dus maar kalm beschouwen en bechroniqueuren.
In de recensie bespreekt hij o.a. het Franse melodrama De Twee Jongens, opgevoerd in de Stadsschouwburg door het Nederlandsch Tooneel. Melodrama’s zijn de laatste tijd weer erg populair. Volgens de recensent betekent dit niet dat de moderne realistische/symbolische stukken (zoals geschreven door Ibsen) “eenvoudige poginkjes geweest zijn, waarvan men ingezien heeft, dat zij toch niet slagen, uitwasjes, die vanzelf verdrogen.” Op basis van de recensie is het lastig om te achterhalen wat er in De Twee Jongens precies gebeurt. In ieder geval draait de plot om een gestolen portemonnee en een ontvoerd kind. Aan het eind moesten heel wat mensen “schreien,” weet de recensent te melden. De twee jongens, Fanfan en Claudinet, werden trouwens gespeeld door twee vrouwen: de dames Brondgeest-Bouwmeester en Holtrop-Van Gelder. Dat deden ze niet onaardig:
Ik beweer niet, dat men niet kan zien dat het geen jongens zijn, maar men slikt in zulk een stuk zooveel, dat men in dit opzicht zichzelf ook wel kan vertellen, dat men maar vergeten moet wie Fanfan en Claudinet voorstellen. […] We moeten ook wel probeeren niet te lachen bij zinnen als deze: “De onschuld heeft hen weer verbonden, die de schuld had gescheiden” en “De natuur is zoo armzalig ingericht, dat het moederhart niet eens weet of het den rechte liefheeft.” Veel gemakkelijker is het te gelooven, dat deze Fanfan een 15-jarige jongen is, dan dat alles en meer dergelijk moois voor goede munt aan te nemen.
De recensent concludeert lauwtjes dat De Twee Jongens een “handig in elkaar gezet melodrama” is en dat het naar “den eisch” gespeeld wordt.