Terug naar… 11 december 1896

hond-lebret

De Schoolmeester dichtte ooit:

Een hond is vermaard
Om zijn gezelligen aart
En ‘t kwispelen van zijn staart.
Zijn neus, doorgaans rond,
Staat gewoonlijk in ‘t front
En zo lang die maar nat en fris is,
Is ‘t een bewijs, dat menheer zo gezond als een vis is.

Straathonden vindt men echter minder gezellig in 1896. Loslopende honden zonder belastingpenning of muilkorf worden daarom rücksichtslos afgevoerd naar de hondenbewaarplaats naast de vuilnisbelt (waar tegenwoordig het Food Center Amsterdam gevestigd is). Vervolgens worden de beestjes na één week afgemaakt. Als je hond dus ontsnapt is omdat je de voordeur per ongeluk hebt opengelaten, is het zaak om zo snel mogelijk je viervoeter bij de bewaarplaats op te halen.

Vandaag bevat de krant een verslag van iemand (ene “B.”) die naar de bewaarplaats moest om daar de hond van een vriend te bevrijden. Dat is geen prettig klusje:

Eerst moet men een bewijs van toegang tot de vuilnisbelt gaan halen bij den hoofdcommissaris van politie. Gaat men dan naar de vuilnisbelt, dan heeft men bij aankomst aldaar, als men de tram niet kan gebruiken — doordien men in buurt IJ IJ [de Pijp] woont of op de eilanden, in het Vondelkwartier, aan den Amstel of bij de Linnaeusstraat — een wandeling van 5 à 6 K.M. achter den rug. Dan moet men echter nog ongeveer ½ K.M. ver wandelen om heel aan het einde van de vuilnisbelt de hondenbewaarplaats te bereiken; d. w. z. ééns heen, ééns terug of 10 minuten gaans langs aschkarren, die geleegd worden en groote aschwolken verspreiden, hetgeen reeds op zichzelf — om een zachte uitdrukking te gebruiken — alleronaangenaamst is. Dan moet men echter loopen langs een drietal vijvers welke bewaarplaatsen van menschelijke excrementen blijken te zijn; als men dan den wind heen- of terugloopend tegen heeft, is dit werkelijk bijna niet uit te houden. Ik walg ervan als ik nog aan die combinatie van stank en asch-stof denk.

Daarna volgt een beschrijving van de hondenbewaarplaats:

De hondenbewaarplaats viel mij mede en het deed mij ook genoegen te ontwaren, dat de honden er niet slecht werden verzorgd. Een hondenvriend zou wellicht wat meer ruimte en licht voor de arme beesten, die daar meerendeels hun laatste levensdagen komen slijten, wenschen, maar het scheen mij toe, dat de 20 of 25 honden, die er waren, nu wel niet gelukkig waren, maar toch onder de omstandigheden zich vrij goed in hun lot schikten. Een hond was er bij, die 5 of 6 jongen thuis had en allererbarmelijkst te keer ging, maar die dien dag door dan eigenaar zou worden teruggehaald; zijn vijf lotgenooten, die met hem in hetzelfde hok waren, waren alle straathonden, die in een groote stad als Amsterdam niet kunnen worden geduld

Deze vijf honden zouden de volgende dag gedood worden. Dit wordt gedaan door de dieren in een kar te stoppen en deze het water in te laten rijden. De schrijver knoopt hierover een praatje aan met de oppasser:

De oppasser vertelde mij, dat van die verhalen over het vechten van de honden onderling als zij samen in de kar werden verdronken geen woord waar was, dat was nog nooit voorgekomen; “ze hebben immers al hun tijd noodig om water te drinken en kunnen dan aan vechten en bijten niet denken!” Ik wil hopen, dat het waar is, al schijnt een dood, volgende op langzame bedwelming, minder wreed.

Dan laat de schrijver zijn oog vallen op een “mooie” hond die zeker “2 of 300 gulden” waard is. De eigenaar heeft hem niet opgehaald en dus vraagt de schrijver aan de oppasser of hij het dier kan kopen. Helaas is er een wet die dit niet toestaat, “daar later de vroegere eigenaar de gemeente zou kunnen dagvaarden tot teruggave van den hond of uitbetaling van de koopsom.” De schrijver vindt dit zeer onredelijk, vooral omdat het een vernietiging is van kapitaal:

Dit moest echter veranderd worden; men moest op het laatste oogenblik nog aan hondenvrienden de gelegenheid geven om een hond te koopen; daar er jaarlijks 2 à 3000 honden worden opgevangen zou dit een niet onaardig sommetje kunnen opbrengen, daar er dikwijls mooie honden bij zijn en het ook wel eens zal voorkomen, dat een medelijdende ziel zich over zoo’n stumperd ontfermt.

Maar wat de schrijver veel erger vindt dan het nodeloos en op beestachtige wijze afmaken van honden is… de wandeling die nette burgers moeten afleggen naar de bewaarplaats.

Zooals het nu is, kan het niet blijven; dat is al te onbillijk om die wandeling als straf aan bezitters van weggeloopen honden op te leggen!

Ten zeerste hoop ik, dat deze weinige regelen aanleiding zullen zijn voor de politie of den Gemeenteraad om te overwegen of die bewaarplaats van opgevangen honden niet in het centrum van de stad gevestigd kan worden in plaats van in den vuilsten en verst afgelegen uithoek van Amsterdam. Men kan de honden dan daar blijven verdrinken en begraven en bespaart dan aan honderden burgers die lange en walgelijke wandeling.

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF