Het is gedaan. 1896 is ten einde, definitief voorbij en afgedankt. C’est fini. Tijd om de balans op te maken. Het Handelsblad zelf kenschetst op 1 januari 1897 het voorgaande jaar als volgt:
De jaren volgen elkaâr, maar gelijken elkander niet.
Groote veranderingen heeft 1896 ons wel niet gebracht; maar toch zijn ze voorbereid. Het is een jaar van geleidelijken vooruitgang, dat thans achter ons ligt. Het heeft de groote quaestiën niet opgelost, die de gemoederen der volken beroeren; het heeft ze alleen wat nader tot de oplossing gebracht. Of het overal de oplossing wezen zal die het meest gewenscht is?
En hoe kijk ik – met mijn 21ste-eeuwse ogen – terug op 1896? Laat ik beginnen met te zeggen dat ik verrast werd door de vele overeenkomsten tussen 1896 en 2016: net als in 2016 werd in 1896 de status quo bedreigd door een morrende massa die meer zeggenschap eist, was het hommeles in Turkije en won een Republikein de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Bovendien kon men in West-Europa terugkijken op een ongekend lange vredestijd (het laatste grote conflict was in 1896 de Frans-Pruisische Oorlog van 1870-1871). En ook toen nam de mondialisering sterk toe: de uiterst complexe handelsnetwerken die ontstonden in de tweede helft van de negentiende eeuw (en die stand zouden houden tot de Eerste Wereldoorlog; zie Die Verwandlung der Welt van Jürgen Osterhammel) werden door sommigen als een bedreiging gezien. In de krant van 1 januari wordt daarom de volgende voorspelling gedaan over de Tweede Kamerverkiezingen van 1897: “En indien ons iets vrij zeker schijnt in een onzekere toekomst, dan is het wel dat de verkiezingsstrijd in de eerste plaats een strijd zal zijn tusschen protectie en vrijen handel”.
Niet dat ik wil beweren dat de geschiedenis zich herhaalt. Dat zou een te simplistische gedachte zijn. Zoals een ten onrechte aan Mark Twain toegeschreven citaat luidt: “History does not repeat itself, but it rhymes.” Zo zie ik ook de parallellen tussen 1896 en 2016: hier en daar rijmen de jaren, maar uiteindelijk zijn de verschillen groter dan de overeenkomsten.
Want hoe anders was de Nederlandse samenleving in 1896! Om maar een paar voorbeelden te noemen: sociale klassen werden strikt gescheiden, kolonialisme werd doodnormaal gevonden, kinderen konden vaak straffeloos verwaarloosd worden en niemand hoefde rechts te rijden. Verder waren mensen minder blasé: Nederlanders keken men met een zekere verwondering naar alle nieuwe uitvindingen en ontdekkingen die op ze af kwamen stormen.
Wat me echter het meest is bijgebleven is de ziekelijke verering van Koningin en vaderland door de burgerij. Ik wist dat men in 1896 nationalistisch was, maar dat het zo erg was, had ik niet verwacht. Ik moet hier trouwens wel aan toevoegen dat het nationalisme van de negentiende-eeuwer totaal anders is dan het nationalisme dat tegenwoordig de kop opsteekt. In 1896 was de gedachte: er zijn problemen (“quaesties” zoals ze het zelf noemden), maar die kunnen we vroeg of laat oplossen omdat wij Nederlanders over voldoende wilskracht en intelligentie beschikken. Zoals iemand schreef in de krant van 1 januari:
Wij hebben op grond van verleden en heden zeer groot vertrouwen in het Nederlandsche volk. Het goede is krachtiger in het land dan het kwade.
Overal waar men komt ziet men bewijzen van liefde voor het gezin, van goedhartigheid en gezond verstand.
Dat de wereld zooveel bewoonbaarder, het leven zooveel gemakkelijker en de wetten zooveel menschelijker geworden zijn, is een gevolg van krachten, die nog aan den arbeid zijn […]
Er is langzamerhand meer verstand, meer redelijkheid, meer broederlijke vriendelijkheid in omloop gebracht, als wij ons zoo mogen uitdrukken, onder de verschillende standen. Ze zijn meer algemeen eigendom geworden dan toen één klasse regeerde.
Het moderne nationalisme heeft een heel ander – en pessimistischer – uitgangspunt: er zijn problemen omdat mensen niet Nederlands genoeg zijn. Wat dat betreft kunnen we nog wel iets leren van onze voorouders.
Aan het begin van dit jaar vertelde ik dat ik wel eens terugverlangde naar de negentiende eeuw. Terugverlangen naar 1896 kan vergeleken worden met het terugverlangen naar de Zuiderzee. Deze binnenzee was een groots, imposant gebied van een meeslepende schoonheid. De ruige romantiek van de Zuiderzee is echter compleet weggevaagd toen de Afsluitdijk en Flevoland werden aangelegd. Misschien is dat niet zo erg. Want de Zuiderzee was eveneens gevaarlijk en onvoorspelbaar. Het kon er vreselijk spoken en talloze vissers en kustbewoners vonden er de dood. In de Zuiderzeeballade van Willy van Hemert vertelt een oude visser het volgende verhaal aan zijn zoon:
Die jongen is je ome, die is dood
In ‘t diepe water, ver van de haven
In die novembernacht, voor twintig jaar
Door ‘t brakke water is hij begraven
Maar als ‘k nog even wacht, zien wij elkaar
Toen ging de zee zo tekeer
In een razend verweer
Ongestraft slaat niemand haar neer
Weemoedig legt de visser zich er bij neer dat de Zuiderzee voorgoed verdwenen is:
Eens ging de zee hier tekeer
Maar die tijd komt niet weer:
‘t Water ligt nou achter de dijk
Waar eens de golven het land bedolven
Golft nou een halmenzee
De oogst is rijk
En nu terug naar 2017.