Wetenschap en de media: het lijkt geen gelukkig huwelijk. Verhalen over onderzoek bevatten fouten en geven vaak een vertekend beeld van wetenschap. Waarom is het zo moeilijk om over wetenschap te berichten?
Vorig jaar beweerde Marcel Gelauff, hoofdredacteur van NOS Nieuws, dat hij het niet nodig vond om een wetenschapsjournalist in dienst te nemen: ‘We hebben bij de NOS een brede generieke nieuwsorganisatie, we moeten kiezen welke thema’s we laten liggen en dan valt wetenschap al gauw af’ (Voormolen, 2012). Het leverde hem de hoon op van verschillende wetenschapsjournalisten. Zij wezen er fijntjes op dat deze lacune op de redactievloer van het NOS Journaal regelmatig leidt tot pijnlijke blunders als er bericht wordt over wetenschap (Keulemans, 2012). Het is een van de voorbeelden die laat zien dat wetenschap en media niet altijd goed samengaan. Het mag dan ook geen wonder heten dat wetenschappers over het algemeen niet erg positief zijn over hoe er in de media wordt omgesprongen met wetenschap (Besley & Nisbet, 2013). Blijkbaar is het lastig om over wetenschap te berichten. Dat heeft – los van het feit dat het correct bespreken van wetenschappelijke onderwerpen vaak achtergrondkennis vereist die niet iedere journalist in huis heeft – een aantal redenen die van fundamentele aard zijn.
Wetenschap als verhaal
Aristoteles schreef meer dan 2000 jaar geleden al in de ‘Poetica’ dat een goed verhaal een begin (protasis), midden (epitasis) en eind (katastrophe) moet hebben. Deze dramatische structuur komt niet alleen voor in romans, films of TV-series, maar ook in nieuwsverhalen. Een voorbeeld: er is in een bepaald land een ramp gebeurd (begin), er wordt geld ingezameld (midden) en daarna kan het land weer opgebouwd worden (eind). Of: er zijn verkiezingen geweest (begin), er vindt een formatie plaats (midden) en straks kan er een kabinet gepresenteerd worden (eind).
Wetenschappelijke ontwikkelingen missen vaak deze bevredigende structuur. Wetenschap is een langzaam proces: nieuwe kennis komt stapje voor stapje tot stand. Er is daardoor geen duidelijk, aanwijsbaar begin, want elk wetenschappelijk onderzoek komt voort uit ander onderzoek. Het is eveneens moeilijk om een einde aan te wijzen, want nieuwe kennis leidt altijd weer tot nieuwe vragen. En als er wel een duidelijk einde is (genezing van een bepaalde ziekte bijvoorbeeld), dan ligt dit vaak ontzettend ver in de toekomst.
Toch wordt vaak geprobeerd om nieuws over wetenschap in een nauwe, narratieve mal te stoppen. In een krant kun je bijvoorbeeld het volgende nieuwsbericht tegenkomen: een onderzoeker heeft een molecuul ontdekt (begin), dit molecuul heeft tumorremmende eigenschappen bij muizen (midden) en straks kan kanker genezen worden (eind). Dat deze ontdekking waarschijnlijk voortgekomen is uit ander onderzoek wordt er waarschijnlijk niet bij verteld, en de kans is groot dat er evenmin wordt uitgelegd dat er ook tegenstrijdige resultaten gevonden zijn en dat het uiterst onzeker is dat deze ontdekking ooit tot een werkend medicijn zal leiden.
Dit verklaart wellicht waarom Nederlandse onderzoekers in 2003 concludeerden dat er in krantenberichten over wetenschap zelden aandacht wordt besteed aan het wetenschappelijke proces (Hijmans, Pleijter, & Wester, 2003): informatie over tegenstrijdige resultaten en onzekerheid over de toepasbaarheid van onderzoek passen simpelweg niet in de bovengenoemde structuur.
De narratieve mal van het nieuws zorgt er voor dat nieuwsberichten over wetenschap te vaak clichématige verhalen zijn zonder ruimte voor nuance en twijfel. Dit is vooral goed te zien als je kijkt naar nieuwsberichten over de medische wetenschappen. Volgens de Amerikaanse wetenschapsjournalist Victor Cohn zijn er maar twee soorten verhalen over medische onderwerpen: geen hoop (van koffie krijg je kanker, dodelijk virus ontdekt, het probleem van antibioticaresistentie, et cetera) of nieuwe hoop (broccoli voorkomt hartfalen, nieuw medicijn ontwikkeld, et cetera) (Weiss, 2005).
Een andere reden waarom het lastig is om goed over wetenschap te communiceren is dat er – terecht of niet – over het algemeen weinig voorkennis verwacht wordt bij het publiek. (Het is opvallend hoe dit kan verschillen per interessegebied: in een artikel over voetbal zal er nooit uitgelegd worden wat buitenspel is, terwijl in een artikel over eiwitsynthese het heel normaal is dat er wordt uitgelegd wat aminozuren zijn.) Het gevolg is dat verhalen over wetenschap soms een sterk educatief karakter hebben en volgepropt worden met uitleg en metaforen. Het eigenlijke verhaal verdwijnt daardoor naar de achtergrond. Bovendien kunnen metaforen ook misleidend zijn. Albert Einstein merkte ooit op dat bij het populariseren van wetenschap concepten vaak zo gesimplificeerd worden dat de lezer/kijker een ‘misleidende illusie van begrip’ krijgt (Einstein, 1949). Een voorbeeld hiervan is het vergelijken van het uitdijende heelal met een ballon die opgeblazen wordt. Dit is een erg verwarrende metafoor: een ballon heeft bijvoorbeeld een middelpunt; het heelal heeft dat niet.
Churnalism
Een voor de hand liggende oplossing voor bovenstaande problemen zou kunnen zijn om meer te investeren in goede en ervaren wetenschapsjournalisten: zij zijn bij uitstek de mensen die op een verantwoorde manier kunnen berichten over wetenschap. Maar helaas wordt niet altijd het nut ingezien van wetenschapsjournalisten (zie het NOS Journaal) of er is te weinig geld voor. Dat laatste geldt vooral voor de geschreven pers: door het internet hebben kranten en tijdschriften de laatste jaren een groot aantal abonnees verloren en lopen de advertentieinkomsten terug. Het gevolg is dat er minder ruimte is voor gespecialiseerde journalisten.
Deze ontwikkeling heeft er voor gezorgd dat er steeds meer ‘churnalism’ plaatsvindt: het kritiekloos overnemen van persberichten van universiteiten en bedrijven, zonder te checken of het allemaal wel klopt wat er gezegd wordt. Er zijn indicaties dat churnalism ook in de Nederlandse pers veelvuldig voorkomt. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam stuurden vorig jaar een persbericht de deur uit met informatie over een fictief onderzoek (naar de gevaren van frituurvet) van een fictieve hoogleraar. Het persbericht werd vervolgens opgepakt door persbureau Novum en de website van het Nederlands Dagblad (Blansjaar & van Oost, 2012).
Kritische buitenstaanders
Wat moet er dan gebeuren? De schrijver/arts Ben Goldacre stelde onlangs voor om onderzoekers in direct contact te brengen met het publiek. Dat kan bijvoorbeeld door redacteuren aan te stellen die wetenschappers uitnodigen om iets te schrijven over een bepaald onderwerp. Zoals Goldacre het samenvat: ‘Minder wetenschapsschrijvers, meer wetenschapsredacteuren’ (Barley, 2009).
Het valt echter te bezien of dit een goed idee is. Ten eerste omdat wetenschappers wellicht weinig zin hebben om zelf aan het populariseren te slaan. Onderzoekers kunnen namelijk denken dat er Sagan-effect kan optreden (Shermer, 2002). Carl Sagan (1934-1996) was een Amerikaanse astronoom die populaire documentaires maakte, regelmatig te gast was in talkshows en verschillende bestsellers schreef. Veel collega’s hadden echter het idee dat zijn wetenschappelijke werk negatief beïnvloed werd door zijn popularisatie-activiteiten. Dit wordt het Sagan-effect genoemd. (Overigens bestaat het Sagan-effect niet: Sagan publiceerde gedurende zijn carrière ongeveer elke maand een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift). Daarnaast zien wetenschappers popularisatie niet als een prioriteit. Zoals Richard Whitley schrijft: ‘Popularisatie wordt niet gezien als onderdeel van kennisproductie en het validatieproces maar als iets dat los staat van onderzoek [en] dat overgelaten kan worden aan niet-wetenschappers, mislukte wetenschappers of ex-wetenschappers’ (Whitley, 1985, p. 3).
Ten tweede hebben we juist buitenstaanders nodig die kritisch naar de wetenschap kunnen kijken. Het vorig jaar verschenen boek ‘Ontspoorde wetenschap: Over fraude, plagiaat en academische mores’ van Frank van Kolfschooten toont aan hoe belangrijk dit is. Uit de casussen die hij beschrijft valt op te maken dat onderzoekers en universiteiten niet altijd even doortastend zijn als het gaat om het aanpakken van wetenschappelijk wangedrag. Het beperkte zelfreinigende vermogen van de academische gemeenschap geeft aan dat er journalisten nodig zijn die proberen te berichten over nieuws dat voldoet aan deze oude definitie: Nieuws is datgene wat iemand wil onderdrukken. De rest is alleen maar reclame.
Het medialandschap zal de komende jaren ongetwijfeld grote veranderingen doormaken. De opkomst van het internet vraagt om nieuwe verdienmodellen die ervoor moeten zorgen dat er kwaliteitsjournalistiek blijft bestaan. Het is te hopen dat er in dat nieuwe medialandschap ook ruimte zal blijven bestaan voor kundige wetenschapsjournalisten. Zij zijn als beste in staat om kritische vragen te stellen over het wetenschappelijk bedrijf. Daarnaast kunnen ze aan het publiek laten zien – met inachtneming van de nuances en complexiteit van het wetenschappelijke proces – hoe onderzoekers de fascinerende wereld om ons heen bloot weten te leggen.
Dit artikel is gepubliceerd in Blind: Online Interdisciplinair Tijdschrift.
Noten en/of literatuur
Aristoteles, Poetica 1.7
Barley, S., Science reporting: is it bad for your health?, 2009,http://www.newscientist.com/blogs/shortsharpscience/2009/09/science-reporting-is-it-good-f.html
Besley, J. C., & Nisbet, M. (2013). How scientists view the public, the media and the political process. Public Understanding of Science, 22(6), 644-659.
Blansjaar, V., & en Oost, S. van, Nieuwscheckers ontmaskert makers nepnieuws over Leids ‘frituurvetonderzoek’, 2012,http://www.journalistiekennieuwemedia.nl/NC/?p=6923
Einstein, A. (1949). Foreword. In L. Barnett, The universe and Dr. Einstein (pp. 5-6). London: Victor Gollancz.
Hijmans, E., Pleijter, A., & Wester, F. (2003). Covering Scientific Research in Dutch Newspapers. Science Communication, 25(2), 153-176.
Keulemans, M., Het NOS Journaal en de wetenschap (slot?), 2012,http://www.newscientist.nl/blogs/het-nos-journaal-en-de-wetenschap-slot/
Kolfschooten, F. van (2012). Ontspoorde wetenschap: Over fraude, plagiaat en academische mores. Amsterdam: De Kring.
Shermer, M. B. (2002). Stephen Jay Gould as Historian of Science and Scientific Historian, Popular Scientist and Scientific Popularizer. Social Studies of Science, 32(4), 489–525.
Voormolen, S., Verslag VWN-bezoek NOS-nieuwsredactie, 2012,
http://www.wetenschapsjournalisten.nl/vwn/index.php?option=com_content&view=article&id=780:verslag-bezoek-nos-redactie-&catid=39:verslagen&Itemid=91
Weiss, R., Victor Cohn Acceptance Speech, 2005, http://casw.org/casw/victor-cohn-acceptance-speech
Whitley, R. (1985). Knowledge Producers and Knowledge Acquirers: Popularizations as a Relation Between Scientific Fields and Their Publics. In T. Shinn & R. Whitley (Eds), Expository Science: Forms and Functions of Popularisation (pp 3-37). Dordrecht/ Boston, MA: D. Reidel Publishing.